In onze groene tuin zou je tienduizenden insecten verwachten, maar de praktijk valt nogal tegen. Een enkele verdwaalde hommel, een paar eenzame kleine bonte vosjes, een handvol libellen – als de kat ze niet uit de lucht mept tenminste – en wat vliegende mieren. De reden? De insecten doen het sowieso niet best de laatste jaren, zoals we kunnen constateren op onze veel te schone autoruiten deze zomer en de landbouwpercelen rondom ons huis, waar de boeren nog zeer enthousiast spuiten, zullen er zeker ook geen goed aan doen.
De enige twee insectensoorten die dit jaar goed lijken te gedijen bij ons zijn de bloeddorstige muggen en de Aziatische hoornaars die in continudienst met honderden tegelijk op onze klimop duiken en met hun dominantie in het luchtruim alle nog resterende andere insecten lijken te hebben weg-geterroriseerd. Muggen en Aziatische hoornaars horen bij mij gevoelsmatig in het rijtje van de kakkerlakken, ratten en die misselijke ploert van een Komodo varaan: de Overbodige Dieren. Dieren waarvan ik denk: daar missen we niet veel aan als die er op een dag ineens niet meer zouden zijn. Ik vermoed dat onze Groene Columnist Kees Boele dit anders ziet, want voor de bioloog heeft elk dier zijn plaats in de keten en zijn functie op onze planeet natuurlijk. Al was het maar als voedsel voor andere beestjes.
Deze week hebben wij een logeerhond in huis, de dwergteckel van mijn zwager en schoonzus. Ik kreeg een appje van de schoonzus: “Wij komen zo oliebollen brengen”, las ik, zonder leesbril. Ik zei tegen mijn vriendin: “Gadverdamme, daar heb ik nu net helemáál geen zin in, in oliebollen. We zijn net klaar met eten en dan moet ik nog zo’n vette hap met poedersuiker naar binnen gaan werken uit beleefdheid?” Mijn vriendin las het appje ook eens en lachte: “Nee man: er staat we komen Olliebollie brengen!” Die eerder genoemde dwergteckel dus, die eigenlijk Ollie heet. Een door en door verwend hondje dat het koosnaampje Olliebollie heeft meegekregen. Dat was ik dus vergeten, dat wij hadden beloofd een weekje op dat hondje te passen, als zij naar Griekenland gingen.
Het gaat waarschijnlijk te ver om de dwergteckel onder de Overbodige Dieren te scharen, maar ik vind die beestjes toch wel een wrede grap van De Schepper. Met hun veel te korte pootjes onder een redelijk normaal hondenlichaam zijn de verhoudingen totaal zoek. Dan heeft deze Ollie ook nog eens een overmatige focus heeft op alles wat eetbaar is: brokken, plakken ham, worsten, gevulde koek of het kattenvoer van onze Poes Loes: alles gaat er in een razend tempo in. Dat is het beest inmiddels aan te zien, want zijn lijfje begint steeds worstvormiger te worden. Hij beweegt er ook naar, als een motorrijder van 130 kilo in een leren pak uit zijn slankere jeugd. Als je haar optilt schrik je ook van het gewicht in verhouding tot de grootte. Het soortelijk gewicht valt in de categorie van de zware metalen.
Nu ik erover nadenk doen de vorm en de manier van bewegen van het verwende teefje me sterk denken aan van die staafvormige bacteriën onder de microscoop.
Onze poes ziet het met lede ogen aan, hoe wij het hondje deze week nog enigszins in het gareel proberen te houden. Het schijnt dat teckels nogal halsstarrig kunnen zijn en dat heeft deze ‘Olliebollie’ nog in versterkte mate, in combinatie met een niet erg ontwikkeld intellect. Hij blijft de poes zeer hinderlijk volgen op een paar centimeter afstand, als een dronken matroos achter een meid van lichte zeden, totdat poes zwaar geïrriteerd begint te blazen en uiteindelijk uithaalt, wat weer een hoop teckelgejank tot gevolg heeft natuurlijk.
Afijn, morgen komen ze hun oliebol weer ophalen. Dan keert de rust weder in het Koninkrijk van de Kat. Ze ligt er ‘vermoeid van eigen schoonheid’ bij, zoals Carmiggelt het zo fraai omschreef. Af en toe loert ze met een schuin oog naar ‘Olliebollie’ en haar hautaine blik verraadt: wat ben jij een Overbodig Dier. De mistroostige blik van de teckel toont een tragisch gemis aan connectie met het geheel der Schepping.
