Als geboren Drent heb ik iets met bloeiende heide. Van half september tot half juli kan ik verlangend kijken naar het moment dat de eerste struikheidebloempjes weer opengaan. De grauwe planten zich weer hullen in hun paarse feestkleed. Uiteraard heeft elk seizoen zijn eigen charmes. De duizenden beparelde webben van hangmatspinnen in de herfst, de diepe rust van de winter met als hoogtepunt een bezoekende klapekster of een eerste voorjaarsdag met de jubelende zang van de boomleeuwerik. Maar niets gaat er boven een zomerse dag en dus was het weer genieten op de Landschotse Heide.
Hoewel ook dit jaar, bijna plichtsgetrouw, het paarse zomerkleed weer uit de kast gehaald werd is er veel veranderd met de tijd die achter ons ligt. Een dagelijkse stikstof douche samen met verdroging maken het leven voor een heideplant er niet makkelijker op. Grassen als pijpenstrootje en bochtige smele profiteren van deze ellende en groeien elk open plekje dicht. Geen heideplantje ontkiemt meer en waar dat wel lukt staat het heidehaantje klaar met vraatzuchtige larfjes die er wel raad mee weten. Plaggen en vooral traditionele schapen begrazing geven wat verlichting maar het blijft dweilen met de kraan open. Er is inmiddels echter een bijna nog groter probleem bijgekomen. Om zaad te zetten heeft heide vliegende bestuivers nodig en juist die dreigen of zijn zelfs al verdwenen. Bestrijdingsmiddelen zijn tot in de uiterste hoeken van elk heideveld terug te vinden. Rupsen van bestuivende vlinders vinden door het oprukkende gras geen voedsel meer of kunnen met stikstof verrijkte planten niet verdragen. Vlinders vinden geen open plekken meer om in de vroege ochtend op te warmen. Tienduizenden honingbijen verdringen de wilde bijen.
Het is stil geworden op onze Landschotse Heide. Op een gewone augustusdag bleef de dagvlinder teller ver onder de tien steken. Een enkele kleine vuurvlinder, een boomblauwtje en een bruin zandoogje. Geen heideblauwtje, geen heivlinder, geen dagpauwoog, niets van wat vroeger was. Maar het was ook letterlijk stil. Vroeger was een bloeiend heideveld vol met zoemende vleugels, nu probeerde een enkele aardhommel nog wat vrolijke tonen met zijn vleugels te maken. Drie heidezijdebijen waren met moeite te vinden en zelfs het aantal honingbijen was lager dan normaal. Voor grazende insecten was het helemaal armoe troef. Sprinkhanen als knopsprietjes waren er nauwelijks, rupsen van grote en kleine nachtvlinders werden niet gevonden.
We hebben met elkaar hard gevochten om de Landschotse Heide te behouden en de vennen weer een beetje voller te krijgen. De herder trekt plichtsgetrouw zijn rondjes met zijn levende grasmaaiers. Maar zonder insecten geen bestuivers, geen insectenetende vogels en blijft er een ouderwets natuurdiorama over. U kent ze misschien nog wel, een stoffige museumruimte met een schildering op de muur van een romantisch landschap, wat dode struiken en daarop een verzameling mottige opgezette vogels,
Onze grote stille heide, is dat wat wij door willen geven aan onze kinderen en kleinkinderen? Is dat goed rentmeesterschap op ons kleine stukje aarde? Laten we met elkaar ons inzetten om deze dramatische achteruitgang te stoppen.
