De jeugdjaren van mijn generatie kregen een gezicht met legendarische merken. Als u dit herkent, bent u in net zo’n staat van verval als ik. Wij danken onze vermeende jeugdigheid aan de bordjes Bambix en Brinta die we dapper leeg lepelden. De aanrechten van onze moeders werden nog geschrobd met Vim, sommigen van ons hebben er misschien zelfs een mooi wit gebit aan over gehouden. Als je lief was, kreeg je een Koetjesreep en/of een glaasje Champagnepils. En ach, dat lepeltje Buisman… Ik heb het laatst nog eens geprobeerd toe te voegen in de Senseo: een prima test voor de inpandige rookmelders.
De spil in ons kinderbestaan was ongetwijfeld Joris Driepinter. Het eendimensionale mannetje, ontsproten aan de tekentafel van een voorlichtingsambtenaar van het Ministerie van Landbouw dat kampte met een enorm melkoverschot dankzij de naoorlogse stimulering van de tobbende veehouderij, propageerde minimaal drie glazen van het kalkrijke witte goedje per dag. Van mezelf was ik nooit zo’n melkdrinker. Eenmaal losgekoppeld van de moederborst vond ik er niet veel meer aan. Maar mijn moeder bleef altijd en onder alle omstandigheden recht in Driepinters leer. Zonder melk geen gezonde kinderen moet haar ingeprent zijn. We praten hier lang vóór de bekendheid over lactose-intolerantie en de wetenschap dat koemelk op zijn minst niet per definitie onmisbaar is voor iedereen.
Toen ik dertien was, kochten mijn ouders een Ford Taunus stationwagon, waarmee zij de sprong naar het verre Zuid-Frankrijk wel durfden maken. Eenmaal daar bleek er alleen volle, gesteriliseerde melk verkrijgbaar. Kokhalzend probeerde ik het vettige goedje weg te krijgen. Elke vakantiedag in het warme Zuiden, drie volle glazen, met mijn neus dichtgeknepen. Er kwam wat verlichting met dat typisch Franse goedje ‘Banania’, een slap, mediterraan Benco-aftreksel. Met enige moeite kon ik de circa 75 centiliters vettig vocht per dag dan binnenhouden. Nu was mijn vader niet het type vakantievierder dat graag stil zit. Als onze Alpen Kreuzer vouwwagen eenmaal stond naast een kabbelend riviertje, kwam het onvermijdelijke ANWB-gidsje van Drôme, Provence of Ardèche tevoorschijn en werden er dagtochtjes gepland naar pittoreske dorpjes en interessante opgravinkjes. In die contreien, vergeven van de haarspeldbochten, kan een tripje van veertig kilometer al gauw twee volle uren duren. Het eindeloze gedraai in de bergen, bij een temperatuur van 35 graden Celsius, in een aircoloos tijdperk, bezorgde mij al binnen twintig minuten een alles overheersend gevoel van misère en een extreem groen gelaat.
Hoe vaak ik in die jaren de Ford Taunus ben uitgevlogen om mijzelf compleet leeg te kotsen, durf ik niet eens uit te rekenen. In 1977 vestigde ik in de omgeving van Millau een persoonlijk record van acht ledigingen in een uur. Soms kon vader niet tijdig stoppen, met alle geurige gevolgen van dien. Eén sessie staat het hele gezin nog in het geheugen gegrift. Amper een kwartier na vertrek voelde ik mijn eerste pint van Joris genadeloos de omgekeerde peristaltiek volgen. Ik riep nog vanaf de achterbank: ‘Moeder, ik moet o…!’, om vervolgens met mijn maaginhoud de capuchon van moeders nagelnieuwe, hagelwitte mantelpakje tot de rand te vullen. Uiteraard was de gehele Ford Taunus vergeven van een ranzige zure lucht die uren bleef hangen. Mijn oom Kees bood ‘verlichting’ door in het interieur van onze auto een volledige bus wc-verfrisser leeg te spuiten. Zelfs na dit traumatisch en onwelriekend incident week moeder nooit van Joris’ vette wetten.
Joris: hij moet geweten hebben dat zijn melkvoorschriften onhaalbaar waren in deze omstandigheden, maar nooit tikte hij mijn brave moeder op de schouder met een negatief melkreisadvies. Joris Driepinter: de lul! Als ik die nog eens in een donker steegje tegenkom, dan breek ik al zijn streepjesledematen.
