Sinds een jaar heeft onze kater Polleke dus een makker, Kees genaamd. Vlaamser en Hollandser kan het qua naam eigenlijk niet. Kees is gitzwart en kwam als jong, verstoten katertje aangewandeld bij de buren, vlak nadat hun hond het tijdelijke voor het eeuwige had verwisseld. Liefdevol werd Kees opgenomen in de buurfamilie. Alsof het zo moest zijn. Aanvankelijk zag Polleke het met argusogen aan. Een enkele keer vlogen onder luid gekrijs de haarplukken door de lucht, als Kees zich bij ons binnen zaken permitteerde die niet door Pollekes beugel konden.

Toen onze Vlaming doorhad dat Kees zich niet hier, maar hiernaast had gevestigd was de acceptatie snel een feit. Samen buitelden ze door de tuin, daagden elkaar uit, aten uit elkanders bakje, of voetbalden gebroederlijk met een muis. Laatst verscholen ze zich samen nog voor die bullebak van een kater, waarvan wij vermoedden dat hij Polleke eens, tijdens een nachtelijke strooptocht, flink toegetakeld had. Hij kon een week niet op zijn rechtse kant liggen. De laatste weken is ons roofdier echter voor weinig te porren. Hij ligt daar maar lam op zijn vaste plekje op de kachel, met een intrieste blik. Kees meldt zich vaak tevergeefs bij de achterdeur, terwijl Polleke hooguit lusteloos naar zijn voerbakje of zijn toilet sjokt. Om vervolgens weer te gaan liggen.

Ik denk het gevoel te herkennen. Zo ongeveer vanaf de kerstdagen tot zo’n beetje net voor carnaval heb ik ook de neiging om helemaal in te kakken. Geen lust tot wat dan ook. Dat lamlendige gevoel uit het liedje ‘Ik heb geen zin om op te staan’ van beatgroep Het. Het lijkt me elk jaar meer te bekruipen. Ik moet mezelf dwingen tot actie, voor ik verword tot een lethargische vetplant. Eerst iets uitleggen voor ik met mijn conclusie kom. Ik heb een vreemde fascinatie voor Romeinen. Ja, u leest het goed: Romeinen, maar dan wel die ouwe, met glorietijd van enkele eeuwen voor tot enkele eeuwen na JC. Die van ‘Rare jongens, die Romeinen’, uit Asterix, die ik vanzelfsprekend allemaal gelezen heb. Alle relevante docu’s op Discovery en elke film op elk onchristelijk tijdstip (logischerwijs houden oude Romeinen niet van christelijke tijdstippen) heb ik gezien. ‘I, Claudius’ en ‘Spartacus’, alsook ‘Caligula’ en die fraaie serie ‘Rome’. ‘Gladiator’ heb ik elf keer verslonden. De rechthoekige wreedheid van het Romeinse systeem, de onstilbare machtshonger, de vervolmaking van de orgie: ik vind het allemaal intrigerend.

Heb ik een bedenkelijke belangstelling voor mannen in rokjes? Ik denk het niet, tenminste, bij Schotten of Griekse volksdansers voel ik niets.

Ik ben er van overtuigd in een vorig leven zelf Romein te zijn geweest. Schaars gekleed, mediterraan er op los levend, de zon op mijn cranium, terwijl de zwoele bries vrijelijk mijn perineum kietelde en iets van Bacchus binnen handbereik. Om vervolgens, wreedheid van het lot, pakweg tweeduizend jaar later, in de koude, vochtige Hollandse klei herplant te worden. Voilà, mijn winters disfunctioneren en frustratie zijn verklaard! Sinds een paar jaar behelp ik me met zo’n antidepressie gezondheidslamp, dat haalt de donkerste korsten enigszins van mijn opgebrande energie.

Polleke zit inmiddels op de vensterbank en haalt bliksemsnel uit naar een eenzaam insect van een onbekend merk aan de andere kant van het glas. Een aankondiging van een naderende lente? Bewust van de onhaalbaarheid van zijn missie, zijgt Polleke weer ineen. Drie keer raden wie er nu naast me voor de gezondheidslamp zit, als ik dit stukje intik. We denken aan de zomer op een Toscaans terras en aan een krolse Napolitaanse straatkat.

Als we daarbij een rokje aan moeten, dan is dat maar zo.