Uw groene columnist is een romanticus pur sang en daar is niets mis mee. Elke dag dankbaar genietend op een roze wolkje gun ik iedereen. Maar een romanticus kan ook weemoedig naar het verleden kijken. Waar een realist het leven als gegeven neemt kan hij terugverlangen naar wat was en mogelijk nooit meer terugkomt. De heerlijke zomerdagen met tientallen veldleeuweriken zingend boven heide en veld, een voorjaar met het diep klokkende geluid van korhoenders, het gekwetter van wolken geelgorzen die zich op een winterdag dankbaar ontfermden over oogstrestanten en onkruidzaden. Het korhoen is uitgestorven, geelgorzen zijn te tellen op de vingers van één hand en voor veldleeuweriken moet je naar de Kampina waar je blij mag zijn met een tiental.
Het is letterlijk kommer en kwel voor onze akkervogels. Schaalvergroting zorgde voor een belegde boterham van menig boer maar het omzetten naar een industrieel productie landschap betekende een totale leegloop van de natuur. Het bodemleven verstikte, voor vogels was er geen droge korrel meer te vinden laat staan nestgelegenheid. Waar graspiepers en veldleeuweriken vroeger hun kroost groot brachten in een ruig akkerrandje moeten ze het nu doen met een glad geschoren berm. En daar zitten ze op een presenteerblaadje voor iedereen die wel een ei of jong vogeltje als snack ziet zitten. Wintergasten komen nog steeds, maar het motto is nu zien en vooral heel snel weer gaan.
En toch ondanks al deze ellende weet de patrijs in kleine aantallen zich te handhaven. Graanakkertjes rond Middelbeers, het kleinschalig landschap van de Mortelen en zelfs rond en langs een weg als de Bekersberg in Oost West en Middelbeers. Dat uitgerekend patrijzen het weten te redden, beter gezegd net niet uit te sterven, heeft alles te maken met het feit dat het kleine hoeders zijn. Mobiel en met een behoorlijke kennis van hun leefgebied weten ze hun kostje bij elkaar te scharrelen. En door hun perfecte camouflage zijn ze nauwelijks te vinden voor vossen en andere predatoren. Wordt het toch te gevaarlijk? Dan gaan ze er eerst bijna sluipend vandoor voordat ze even opvliegen om bijna direct weer te landen. Patrijzen werden vroeger zwaar bejaagd, maar sinds 1998 is dat niet meer toegestaan. Toch is daarmee de achteruitgang niet gestopt. Van de in 1990 aanwezige populatie is nog geen tien procent over.
Agrarische natuurverenigingen, Vogelbescherming en terreinbeheerders zijn inmiddels landelijk op de bres gesprongen voor de patrijs. Waar trekvogels en grotere akker roofvogels inmiddels bijna opgegeven zijn blijkt het met relatief kleine ingrepen in landschap en bedrijfsvoering mogelijk om onze dappere patrijs een nieuwe kans te geven. Geen kale akker in de winter en ruige akkerrandjes, met waar mogelijk een strook van tien meter ingezaaid met een wilde bloemenmengsel doet al veel. Van belang daarbij is dat de kuikens groot gebracht worden met allerlei insecten. Zelfs met een perfect op patrijzen afgestemd beheer kan juist dit de bottleneck zijn. Door verdroging en verstikking is de insectenfauna zo dramatisch teruggelopen dat er voor het kroost vaak te weinig voer beschikbaar is.
Laten we met elkaar ons bewust zijn van de laatste restjes natuur die we nog hebben. Niet vanuit een romantische wensdroom maar om een wereld achter te laten waarin onze kinderen en kleinkinderen nog kunnen genieten van de patrijs.